Hope
Hope

Het was al laat. Ik keek op de klok: mijn avonddienst in het opvangcentrum zat er bijna op. ’s Middags en aan het begin van de avond was het druk geweest. Er waren enkele bussen met asielzoekers uit Amsterdam aangekomen. Wij hadden ze vlot kunnen verwerken. Allemaal hadden ze in ieder geval een plek om te slapen vannacht. Veel mensen uit Afghanistan, het Midden-Oosten, uit Afrika. Of zij in ons land kunnen blijven? Daar gaan wij niet over. Dat beslist de IND. Iedere zijn taak. Nog even, dan kon ik weer naar huis naar mijn vrouw en kinderen. Opeens ging de bel. Ik liep naar de ingang en opende de deur.

Op de parkeerplaats voor de ingang stond een politieauto. Voor mijn neus een jonge agente met een donkere vrouw, waarschijnlijk uit Afrika. Niet bepaald gekleed op onze herfstige weersomstandigheden. Een T-shirt, spijkerbroek, badslippers, eroverheen een winterjas, die veel te groot was. Hij stond open. Daardoor kon ik duidelijk zien dat zij een baby tegen zich aangedrukt had. De agente vroeg of zij de vrouw aan mij kon overdragen voor het verdere verloop van de procedure. Zij hadden haar kletsnat en koud, zonder enig ID-bewijs, liggend aangetroffen in een portiek in het centrum van de nabijgelegen stad. Ik knikte, wenkte de vrouw verder te komen, groette de agente, die zich al half had omgedraaid en sloot de deur.

“You are welcome”, zei ik. De vrouw knikte nerveus, ze rilde. Er vielen druppels op de grond. “Come with me”, zei ik en leidde haar naar mijn werkkamer, waar het gelukkig wat warmer was. “Please, sit down”, gebaarde ik wijzend op een stoel. In een hoek stond een Maxi Cosi, die al vaker was gebruikt voor mensen met baby’s, sleepte die tot bij haar stoel en maakte haar duidelijk dat zij haar kindje daar in mocht leggen. Zij schudde van nee: “Baby is cold, needs warmth of my body.” Ik knikte begrijpend en vroeg of zij en haar kindje iets warms wilden drinken. Zij antwoordde: “A cup of tea” en gebaarde dat zij de baby wel de borst zou geven. Ik pakte de telefoon, tikte het nummer van de keuken in en bestelde twee thee. Even keek zij ongerust en verwilderd om zich heen, alsof zij wilde vluchten. Ik keek haar rustig en begripvol aan: “Don’t worry. I orderded only the tea.” Ze keek of zij mij begreep en leek te ontspannen. De thee kwam al gauw, een koekje dat ik aanbood, sloeg zij ook niet af. Ik liet haar maar begaan. Toen de thee opgedronken was, maakte zij duidelijk dat zij de baby de borst wilde geven. Ik knikte, maar vroeg of het goed was dat dat zij in de tussentijd ook wat zou vertellen over haar reis. Dat deed zij.

Het was een verschrikkelijk verhaal. Een tocht vanuit Soedan, door de woestijn naar Libië, over ontberingen, over geweld. Over een verkrachting, waardoor zij in verwachting raakte. De reis op een rubberboot naar Italië, ternauwernood gered door een schip met hulpverleners. De wantoestanden in de Italiaanse kampen, waar haar kindje werd geboren. Smokkelaars die haar naar Nederland brachten, waar zij berooid aan haar lot werd overgelaten. Ik had met haar te doen. Wat een mens toch allemaal moet meemaken als hij op de vlucht is, voor meer vrijheid en/of een beter leven!

Ik vroeg haar wat haar overeind gehouden had. Zij wees op de baby. Ik vroeg haar hoe haar kindje heette. Haar antwoord was: “Hope”.

November 2021
Wim Moll