Het heeft me getekend
Het heeft me getekend

Enige maanden geleden sprak ik met een wat oudere dame. Onze “vriendschap” dateert nog uit de tijd, dat zij deel uitmaakte van een schrijfgroep voor ouderen die ik begeleidde. Onlangs belde zij mij op met de mededeling dat zij daar goede herinneringen aan bewaarde en dat zij graag nog eens met mij wilde praten. We maakten een afspraak bij haar thuis. 

We zaten net of zij begon te vertellen: “Ik heb in de krant gelezen over mensen, die de ‘Jehova’s Getuigen’ de rug hebben toegekeerd en de problemen die zij daarna hebben ondervonden. Zij raakten hun familie, hun vrienden, hun hele sociale leven kwijt. Het riep vervelende herinneringen in mij op: ik wilde die met iemand delen.” 

Het zat haar blijkbaar hoog. Na een paar keer diep adem gehaald te hebben, ging zij verder. “Ik kom uit een zeer gereformeerd gezin. Wij lazen thuis geen krant, luisterden geen radio, keken geen tv. ‘s Zondags lange kerkdiensten vol hel en verdoemenis, strenge leerkrachten op de lagere school, thuis een opvoeding van tucht, orde en controle. Ik werd niet geslagen of misbruikt, maar miste wel warmte. Over emoties praten deden we niet.” 

“Kwam je in contact met andersdenkenden?’, vroeg ik haar. Zij antwoordde: “Zo lang ik nog op de middelbare school zat bijna niet. Als ik vragen stelde over dingen, die ik las of zag, kreeg ik de wind van voren. De wereld was slecht, mensen buiten onze kring leefden in zonde.  Ik mocht geen klasgenoten mee naar huis nemen, ze waren niet goed genoeg.  Ik wilde geen ruzie, maar ging me toch verzetten.”
Met een trillende stem vervolgde ze: “Ik kreeg verkering met een niet-gelovige jongen. Het kwam tot een totale breuk met mijn ouders, met andere familieleden en mensen die ik kende vanuit de kerk. Alsof ik voor hen niet meer bestond. Ik voelde mij zo eenzaam.  Wij trouwden – niet in de kerk dus -, maar het huwelijk was geen lang leven beschoren. Ondanks alles wat er gebeurd was, wilde ik uithuilen bij mijn moeder, maar zij wees mij af. Ze zei: “Jij belandt op de onderste plek in de hel!” Ik liep helemaal vast, werd depressief. De zoektocht naar hulp verliep met vallen en opstaan. Uiteindelijk vond ik iemand, een psycholoog, die mij begreep en mij hielp om de denkpatronen in mijn hoofd te doorbreken.” 

Ze zweeg even. Ik verbrak de stilte: “Het is al zo lang geleden, dat dit speelde. Is het contact met je ouders nog hersteld? Hoe sta je nu in je geloof?” Zij zuchtte even. “Met hulp van mijn psycholoog heb ik de relatie met mijn ouders na jaren weer enigszins kunnen herstellen. Inmiddels zijn ze beide overleden. Over mijn verdriet is nooit meer gesproken: het lag te gevoelig. Ik ben opgevoed in een strenge geloofsgemeenschap, het geloof was een onderdeel van wie ik was. Na een jarenlange zoektocht kwam ik in een gemeente waar men elkaar vrij liet in elkaars geloofsopvatting, waar geen strenge dogma’s heersten. Daar voel ik mij thuis. Het verleden probeer ik achter mij te laten en in het nu te leven. Meestal gaat dat goed. Maar soms komen die nare gevoelens tevoorschijn. Het heeft me getekend. Fijn, dat ik er met jou over kon praten.” Diep gemeend antwoordde ik: “Fijn, dat je dit verhaal met mij wilde delen.” 

Na afloop werd ik overspoeld door gedachten. Ja, ik had veel respect voor mensen met andere geloven en geloofsopvattingen, uitgaande van de goede intenties en de ideeën die erachter schuil gaan, hoe ver die soms ook van mij af staan. Maar als deze ingaan tegen de vrijheid van denken, als er sprake is van uitsluiting, dan ligt daar voor mij de grens. Een mens moet kunnen opgroeien in de  geborgenheid van een gezin, zich als mens kunnen ontwikkelen in een warme relatie en zich thuis mogen voelen in een gemeenschap, waar je jezelf kunt zijn.